Lange dagen alleen thuis (1)

I.

Ik wil terug, alleen weet ik niet naar welke plaats of naar welk moment.

“He would have paid anything for a time machine. Just to go back. He was always missing something, always wishing that he could have done something better, or had something again.”

Zo begint de documentaire over Charles Schulz, die ik ergens deze maand veel te laat ’s nachts heb gekeken met veel te veel wijn. Enkele dagen later belde de postbode aan met drie verzamelalbums die ik blijkbaar achteraf bij Amazon had besteld. Wat anders dan herkenning is het waarnaar wij allen zoeken?

II.

Op weg naar de dokter blijf ik op mooie dagen steeds minutenlang stilstaan voor het conservatorium. Wanneer de zon vol op het gebouw staat, zetten de leerkrachten daar alle vensters open. Uit elk raam klinkt dan een ander instrument, een ander lied.

In de wachtkamer zit een jonge vader met zijn twee dochters. De oudste, een drukke kleuter, neemt een plastic vrachtwagen uit de speelhoek. Op haar knieën rijdt ze hem de kamer rond, de wielen op de stenen tegels ratelen hard. Wanneer ze de muur aan de andere kant van de kamer bereikt, blijft ze een hele tijd onbeweeglijk door het raampje naar binnen staren. Dan draait ze zich plots om en stuurt de vrachtwagen de hele weg terug.

Haar zusje, een baby van net geen jaar oud, zit moe en doorgezakt op de schoot van de vader. Haar wangen zijn vuurrood, af en toe vallen haar ogen dicht. Toch blijft ze vrolijk lachen naar haar zusje dat met de vrachtwagen rijdt en naar mij, telkens wanneer ze merkt dat ik naar haar kijk. Een zieke peuter die toch lacht, toon mij iets dat meer hartverscheurend is.

III.

Hoe hard ik ook probeerde, ik kon mijn ogen niet langer openhouden. Ik hoorde de regen kletteren op de voorruit, op de radio zong een crooner die ik nooit eerder had gehoord. Terwijl ik langzaam heen en weer schommelde op de grens tussen wakker en slapen, kreeg ik plots het gevoel alsof de auto was gekanteld en we op onze rechterzijde verder gleden. Ik opende mijn ogen en zag dat we gewoon middenin een scherpe bocht zaten en dat ik door mijn zintuigen werd bedrogen.

Ik dacht terug aan die keer dat ik ondanks griep en een hevig onweer toch in het donker van Leuven naar Hasselt was gereden. Op de afrit werd ik verrast door het natte wegdek in een scherpe bocht. Ik raakte de controle over het stuur kwijt, de auto draaide volledig om zijn as. Ik weet nog dat ik luidop “neen!” riep, maar tegelijk ook nog verrassend rationeel kon denken: “oké, gewoon laten uitglijden, meer kan je toch niet doen.”

Ik rilde nog van het schrikken en van de koorts toen ik aankwam bij het meisje met de zachtste huid die ik ooit heb gevoeld. Later die avond moest zij huilen om de dingen die ik haar aandeed maar waar ik op dat moment niets aan kon veranderen. Ik weet niet meer of ik bij haar de nacht heb doorgebracht of toch nog terug naar huis ben gereden. Dat je zelfs dat soort dingen op den duur vergeet.

IV.

Met de dokter heb ik het over de nuance tussen ‘lachwekkend’ en ‘belachelijk’. Ik heb het net lachwekkend genoemd wat ik op deze plaats doe: hoe ik al mijn pijn in korte stukjes samenbal en die dan rondstuur om te hengelen naar bevestiging van onbekenden, die, net zoals een drug, een chemische reactie in mijn hersenen veroorzaakt waardoor ik mij heel even iets beter voel. “Zo kan je alles kapot relativeren,” zegt de dokter. “Dat doe ik ook,” zeg ik. “Dan is ten minste niemand anders mij voor.”