Vroeger liet ik nooit de afwas staan

Wanneer ik ‘s ochtends opsta, lief, heb ik het lichaam van een oude man. Vandaag was het weer mijn knie, en mijn andere knie. Het hele appartement rook vies, naar iets onbestemds dat door de leidingen zijn weg naar boven zocht. Nooit houdt het eens op met dit huis.

Het spijt me, lief, dat ik geen ‘sorry‘ kan zeggen wanneer ik niet geloof dat ik iets fout heb gedaan. Het spijt me dat ik al die verhalen heb verzonnen over dat ik een astronaut zou zijn – met mijn neuroses mag ik niet eens als passagier het vliegtuig op.

Het spijt me dat ik de hele tijd werk om niet te hoeven denken aan alles wat er misloopt, en vooral dat dat werken zo weinig oplevert. Het spijt me dat de zevenennegentig euro die ik af en toe voor een column krijg niet genoeg is om je mee op reis te nemen.

Gisteren zat ik een uur lang opgesloten op een stilstaande trein. Ik zag hoe de jongen tegenover mij in een schriftje de datum opschreef en daaronder een eindeloze reeks zinnen die, vanwaar ik het kon zien, helemaal nergens naar leken. Toch werd ik jaloers omdat hij tenminste nog kon wat ik allang verloren ben. Bij het afstappen maakte ik mij boos op een groepje mensen dat heel ostentatief niét aan de kant ging staan om mij door te laten, terwijl dat nochtans voor iedereen veel gemakkelijker zou zijn.

Het spijt me dat ik altijd zo kwaad word wanneer jij verwacht dat ik ook op mijn vrije dagen doe alsof ik alles onder controle heb. Het spijt me dat er nog anderen zijn om wie ik evenveel geef als om jou, en dat ik het op jou afreageer wanneer zij mijn genegenheid niet opmerken of beantwoorden.

Meisjes op straat dragen broeken die er als pyjamabroeken uitzien, met zo’n smal, bruinleren riempje erdoor,  alsof dat de normaalste zaak ter wereld is. Op de radio hoor ik twee mannen los van elkaar het woord ‘hoegrootheid‘ gebruiken terwijl ze gewoon ‘grootte‘ bedoelen. Jij zegt dat ik zulke dingen maar van me af moet laten glijden, maar volgens mij doen ze het om mij te pesten.

Het spijt me dat ik niet verdraag dat je me aanraakt wanneer ik te moe of bezweet ben. Het spijt me dat ik altijd zo moe en bezweet ben.

Het zou winter moeten worden, en sneller afkoelen ‘s nachts, dan kon ik eindelijk weer slapen en misschien ooit nog eens met jou. Heb je nog geduld tot dan? Blijf je wachten op een oude man?

3 Comments Vroeger liet ik nooit de afwas staan

  1. Amélie

    Dit schrijven leek eerst te intiem, broos voor een publieke plaats – hoe kan iets dergelijk persoonlijk zomaar te grabbel liggen voor allen die het lezen (of honen) willen. Tot ik het begreep. Voor het oog van allen, is dit een liefdesverklaring, intiemer dan je kan fluisteren. Want zij leest tussen de regels, en wij zijn daar getuige van. Ziedaar de liefde, ziehier de grens (tussen wij en jullie).

    En natuurlijk, is dat ook gewoon wat schrijvers doen – het vermengen van wat echt is en hoe het had kunnen geschreven zijn.

Comments are closed.