My angel put the devil in me

Er is niets wat ik grappiger vind dan een gĂȘnante sociale situatie, zelfs niet wanneer ik daar zelf het middelpunt van ben. Daarom kon ik wel door de grond zakken van geluk toen de beloftevolle jonge dichter Geert Simonis mij gisteren in de Muntstraat zag zitten op een bedrijfsetentje, het restaurant binnenkwam, mij een hand gaf en het hele gezelschap nog een prettige avond wenste. De vier seconden stilte die hij achterliet waren kouder dan de avond zelf.

Hoe die avond verder verliep is niet helemaal tot mij doorgedrongen, maar aan het einde won ik een kwis, ergens in een kleine turnzaal met afgebladderde groene verf aan de muren. Ik ben niet zo nuttig in een kwisploeg, omdat ik snel afgeleid ben en alleen maar weet wat iemand anders ook weet – of niet het gezag heb om een fout antwoord te overrulen.

Maar in een team is iedereen even belangrijk, dus won ook ik een kwis. Buiten in de sneeuw werd ik achterna gelopen door het meisje dat op de trein in slaap viel na Adam Green. Omdat mijn hoofd kortsluit wanneer ik mensen tegenkom in een omgeving waar ik hen niet verwacht – voor dit meisje: overal behalve het theater of het stadspark – was ik te verrast om een normaal gesprek te voeren. Ik gaf haar dan maar de koekjes die ik net had gewonnen. De fles wijn hield ik zelf.