Lieve Stijn Stijnen,

Doorgaans volg ik het voetbalnieuws met hetzelfde enthousiasme als een vijftienjarig meisje een les zedenleer. Ik weet wat alle woorden betekenen, maar ze dringen niet tot mij door. Ik zit met mijn rug naar het bord en speel ongeïnteresseerd met mijn gsm. Zo is de begintune van Sportweekend iedere zondagavond mijn cue om te gaan afwassen – alles liever dan een half uur lang te moeten luisteren naar welke trainer er nu weer is ontslagen omdat hij het bestond twee wedstrijden op rij te verliezen.

Continue reading

Old farts dancing

Voor een keer waren wij nog eens de jongsten in de zaal, afgezien misschien van de tweede of derde vrouwen van de voormalige punkers die nu uitzinnig stonden te pogoën in het niemandsland voor het podium. Zij, de mannen, voelden zich weer twintig, maar al na het eerste nummer werd duidelijk hoezeer zij zichzelf hadden overschat. Buiten adem dropen zij een voor een af om foto’s te gaan maken van de zanger, hun leesbril op het uiterste puntje van de neus. Ook TV Smith op het podium was de tijd uit het oog verloren en schreeuwde bindteksten in het rond alsof de afgelopen dertig jaren nooit hadden bestaan, alsof hij nog buiten de maatschappij stond, alsof Labour het land nog zou kunnen redden. Het meest nog had hij weg van een dementerende oudstrijder die in het rusthuis iedere middag hetzelfde verhaal over vroeger vertelt, tientallen vintage buttons als decoraties op zijn revers gespeld.

Continue reading

My baby’s no Crosby fan

“Op dit moment zijn mannetjes in mijn huis een nieuwe kabel aan het leggen. Ik verwacht het ergste voor wanneer ik vanavond thuiskom”, zo vertelde ik ’s middags aan het jongste meisje dat ik ken. In ruil voor een pak Cent Wafers liet zij mij delen van Brussel zien waar ik nog nooit was geweest.

Ze toonde mij de straten waar Joost Vandecasteele rondloopt, op zijn weg terug van de McDonald’s waar hij in alle lelijkheid zijn boeken schrijft. Wijken waar de bewoners hun voeten in beton gieten om niet uit hun huizen te worden gezet. Café’s waar boomlange en bloedmooie zwarte serveuses wijnglazen volschenken, helemaal tot aan de rand.

Ik reed met de metro terug naar het werk zonder één fout te maken bij het overstappen. Een Indisch of Pakistaans jongetje in een kinderwagen gooide dinosaurussen in het rond en ik raapte die weer voor hem op. De verkoper van de daklozenkrant rolde met zijn ogen toen ik hem in mijn beste Frans uitlegde dat ik geen geld bij me had, maar dat was niet eens gelogen.

Alles wat ik zag was van zo’n immense lelijkheid dat ik er zo snel mogelijk over wilde schrijven. Toen ik thuiskwam bleken mijn zorgen ongegrond geweest: de mannetjes hadden het internet hersteld. Ik begon aan dit stukje en daarna schreef ik er nog een en ik hield van de hele avond niet meer op.

Perron

Rechts van mij stond met zijn handen in zijn zakken een man te wachten. Zo’n man van vijfendertig, je kent ze wel, net iets te groot en net iets te dik, voornamelijk in het bruin gekleed met daarover een donkerblauwe jas met kap. Hun spullen dragen ze nog steeds in een rugzak van Eastpak – groot formaat, met een extra riempje voor om de borst.

De man wiegde traag en geduldig van het ene been op het andere, alsof hij zelf de pendel was die de seconden wegtikte tot de trein zou komen. Net toen zijn bewegingen mij bijna in trance hadden gebracht, veerde hij op. Hij rekte zich helemaal uit en torende nu nog verder boven de andere wachtenden uit. Op zijn wangen verscheen een blos. In de mensenmassa die zojuist langs de trap naar boven was gekomen, had hij iemand herkend.

Continue reading