Mart

Bij het binnenkomen had ik, zonder te weten of dat wel mocht, mijn jas opgehangen in het salon waar de échte vips zaten bij te praten en koffie te drinken. Omdat ik geen tweede keer zo onwennig die ruimte wilde binnenstappen, bleef ik tijdens de receptie na de prijsuitreiking wat rondhangen in de buurt van de deur, tot ik er zeker van kon zijn dat iedereen was vertrokken.

Pas toen ik al binnen stond, merkte ik dat het salon toch niet helemaal leeg was. Op een meter of twee van het kamerbrede raam stond een gezette oudere man met witte haren naar buiten te kijken. Hij had zijn handen losjes in de zakken. Zijn nette zwarte pak stak sterk af tegen het grijze tapijt en de bruinleren fauteuils. Hoewel ik hem alleen van achteren zag, herkende ik hem meteen.

De man was Mart Smeets. Ik kon zelf niet zien waarnaar hij precies keek, maar ik wist dat daar beneden het plein lag, waar op dit uur honderden pendelaars van en naar de bussen liepen. Naar dat gewriemel stond Mart dus waarschijnlijk te staren, ondertussen diep in gedachten verzonken.

Zo bleven wij daar enkele seconden staan: Mart Smeets keek naar buiten en ik keek naar de rug van Mart Smeets.

Daarna draaide ik me om naar de kapstok. Er hingen nog drie jassen aan: de mijne, een groene damesmantel en een trenchcoat met sjaal, die van Mart moet zijn geweest. Ik liep voorzichtig verder, nam mijn jas en ging naar buiten. Vlak voor ik het salon verliet, keek ik nog eens om. Mart Smeets had mij niet eens opgemerkt.

I am going home forever

De hele afgelopen maand heb ik mij afgevraagd of ik, nu ik toch moet verhuizen, daar niet beter van zou profiteren om meteen helemaal opnieuw te beginnen in een nieuwe stad, een stad waaraan ik mij minder erger en die ik niet sinds mijn achttiende al van buiten ken. Vandaag was ik in Gent, en tussen mijn werkverplichtingen door liep ik in grote cirkels door het centrum, terwijl ik mij probeerde voor te stellen dat ik dat elke dag zou doen.

De hele middag lang reden er fietsen rakelings langs mij heen over het voetpad en snauwde winkelpersoneel mij onvriendelijk af. Toen ik een man wilde passeren in een straat die maar net breed genoeg was voor ons allebei, maakte hij zich zo groot mogelijk en botste ostentatief met zijn schouder tegen de mijne. “Is dit het dan?”, vroeg ik mezelf af. “Moet ik alles wat ik ken opgeven voor precies hetzelfde, maar op grotere schaal?” Ik liep verder, op zoek naar de plaatsen waarop ik vroeger zo verliefd was geworden, maar ik kon ze niet meer vinden.

Aan de Overpoort was een ouderwetse studentendoop aan de gang, met lange witte jassen en veel smeerlapperij, en op het plein verderop een moderne, waarbij een meisje aan een elastiek  metershoog de lucht ingeschoten werd. Ik bleef staan om te kijken, naast een vrouw van middelbare leeftijd in een fuschia broek. Van de andere kant van het plein kwam Nigel Williams op ons afgelopen. Hij zei iets dat alleen de vrouw kon verstaan, want ik luisterde op de iPod naar La Javanaise. Daarna ging hij plassen.

Ik schreef dit alles op, aan rand van het water en in de kou, en daarna nam ik Geert  mee naar de film. Sindsdien heb ik niet meer aan Gent gedacht.

And the songs with the dirty words

Ik begrijp ook niet waarom dit soort dingen mij altijd overkomen, maar maandag moest ik plots weer een professionele  fotograaf binnensmokkelen op mijn day job omdat de krant dringend een foto van mij nodig had. Ik leidde de man mee naar de vergaderzaal, waar hij even rondkeek en daarna zijn lens in mijn gezicht duwde terwijl hij mij liet pivoteren op een stoel. Ondertussen moet ik iets gezegd hebben in de zin van: “doe maar eentje waarop het lijkt alsof ik elk moment in huilen kan uitbarsten van verveling”, want dat is precies wat het resultaat geworden is.

Het zit zo: na twee jaar had Thomas Boekendokter Donderhart Blondeau genoeg van zijn column in Jobat, en iemand op de redactie vond het een goed idee dat ik die dan maar van hem zou overnemen. Na de eerste paniekaanval – want hoe volg je in godsnaam iemand op naar wie je zelf opkijkt? – heb ik beloofd daar het beste van te zullen maken. Vanaf vandaag elke twee weken op het internet of in die weekendbijlage die u vroeger meteen bij het oud papier gooide. Niet meer doen vanaf nu, he? (Alsjeblief?)

When in doubt, you move on

Vandaag dacht ik: “laat ik eens de traagst mogelijke bus naar huis nemen. De berusting in mijn verloren avond zal louterend werken en ik zal kunnen nadenken en alles zal eindelijk op de juiste plaats vallen in mijn hoofd.”

Misschien was ik iets te optimistisch.

De hele rit lang heb ik opeengeperst gezeten tussen twee zwarte vrouwen en hun zakken vol huisraad, die samen drieënhalf van de vier stoeltjes in beslag namen. Omdat zelfs dat niet volstond, droeg de dikste vrouw een klein, taupe sierkastje op haar schoot. De zakken links van mij zaten boordevol kerstdecoratie, ontdekte ik toen een doos met gouden strikken op de grond viel. De handtas van de tweede vrouw duwde oncomfortabel tegen mijn knie. Aan mijn rechterkant zat een moeder met twee kinderen, die schreeuwend over elkaar heen kropen. Ik herinnerde mij dat ik hen al eens eerder op deze bus had gezien, en dat ik ook toen de kinderen al had verwenst.

Continue reading