Stof

Ik sloot de deur van de bibliotheek en ging met opgetrokken knieën zitten in één van de zetels aan het raam. Op mijn telefoon koos ik het nummer van de oproep die ik net had gemist. Ze slikte even en vertelde daarna haar verhaal in lange uithalen, die ze afwisselde met stiltes waarin ze een aanloop nam om aan een volgend deel te beginnen. Ik zweeg vaak en keek naar mijn nieuwe schoenen, die nog steeds niet bij mij pasten. Even voelde het alsof het iemand anders was die hier zat, die dit gesprek voerde, die om goede raad werd gevraagd. Buiten loste de ochtendspits langzaam op. Op de vensterbank, recht onder de sluiting van het raam, lag een hoopje stof dat de poetsvrouw niet had afgenomen. Ik ging er met mijn vinger doorheen. Ze vertelde dat ze moest ophangen. “Dag,” wilde ik zeggen, maar uit mijn mond kwam geen geluid.