Trein

De jongen tegenover mij keek vreemd op toen ik mijn treinkaartje begon te scheuren – eerst in twee, maar al snel ook in vier en acht en zestien stukken – om de bladzijden bij te houden in het boek dat ik aan het lezen was, omdat zo veel passages rechtstreeks over mij leken te gaan, al snap ik natuurlijk wel dat dat niet écht zo was. Toen we het station binnenreden, keek ik naar de weerspiegeling van het voorbijglijdende perron in het glas van de deur en verloor mijn evenwicht, omdat wat ik zag niet overeenkwam met wat mijn lichaam voelde, ook al was ik mij op elk moment bewust van het bedrog dat speelde in mijn hoofd.

Continue reading

Voor zichzelf (Beginselverklaring 2016)

Ongeveer tien minuten ver in de voorstelling keek de cabaretier mij aan en vroeg mij of er misschien iets aan mij scheelde. Hoewel mijn hoofd de aanval meteen begon te rationaliseren (“doe nu maar niet zo onzeker, idioot, dit draait niet om jou, dit is nodig voor het verhaal”), merkte ik dat mijn lichaam heel anders reageerde: het volgende uur zat ik veel alerter in mijn stoel, niet alert voor het verhaal zelf maar voor de volgende opmerking, waarvan ik zeker wist dat ze nog zou komen.

Continue reading

Voordeur

De dag begon met de groendienst die tijdens het bladblazen twee fietsen voor mijn voordeur had gezet en een kwade vuilnisman die daardoor niet aan mijn vuilnis kon. Terwijl ik hem nog net op het laatste moment achterna liep, met twee volle zakken in de hand en ergens een kleine hoop dat ik die misschien ook zelf in de wagen zou mogen gooien, bekroop mij een vreemd gevoel, alsof ik iets over het hoofd had gezien, alsof er aan deze ochtend iets ontbrak in vergelijking met alle vorige.

Continue reading

Alinea één

Voor wie veel films kijkt, gaat de realiteit er na een tijd steeds minder echt uitzien. Van een kamer als deze had ik verwacht dat de muren in rustgevende aardekleuren zouden zijn geschilderd, dat er schilderijen zouden ophangen met verborgen boodschappen erin, dat er massieve, kersenhouten kasten zouden staan, volgestouwd met beeldjes en souvenirs die, mocht al de rest falen, alsnog het gesprek op gang konden brengen. Tegenover mij zou een verstandige vrouw zitten van middelbare leeftijd, gekleed in een donkergrijs mantelpak. Ze zou haar bril afnemen terwijl ze aandachtig naar mij luistert, haar pen en notaboekje onaangeroerd op haar schoot. Na een minuut of twintig zou zij dan bijna terloops met een inzicht naar voren komen waarvan het plotse besef dat het klópte, dat het echt klópte, mij tot tranen toe zou roeren en mij zou dwingen om mijn hele leven in een compleet ander licht te zien. ‘Dit is wat er mis is,’ zou zij zeggen, ‘en het is niet jouw schuld.’