Wachten tot je landt (2)

(maart)

Het is iets meer dan een maand geleden dat ik onderweg naar huis werd tegengehouden door een man op straat. Hij vroeg mij of ik Frans sprak. Ik stopte en zei dat ik dat wel kon proberen.

De man stelde zich voor als Lionel, uit Roemenië. Hij was naar België verhuisd voor de liefde, zoals dat gaat, en door diezelfde liefde alles kwijtgeraakt, zoals dat gaat. Nu had hij een huis waar hij niet meer kon komen en kinderen die hij niet meer mocht zien. Bovendien vond hij nergens werk omdat hij geen Nederlands kende. Het werd een lang en droevig verhaal, waarin Lionel opbiechtte dat hij wel eens aan zelfmoord dacht, nu hij onbekenden moest aanspreken op straat voor geld. Ik haalde wat munten uit mijn broekzak en gaf ze hem, samen met de laatste maaltijdcheque die ik nog in mijn tas kon vinden. Lionel bedankte mij, maar nam niet meteen afscheid. Als hij alleen maar aan een accordeon kon geraken, zo ging hij verder, dan zou alles beter worden. Dan kon hij in café’s muziek gaan spelen en hoefde hij zich geen zorgen meer te maken over zijn eigen onderhoud, want hij was goed op de accordeon, écht goed. Lionel zweeg even. Half aarzelend vroeg hij of er misschien nog iets was dat ik kon missen. Ik zei naar waarheid dat ik al alles had gegeven dat ik bij me had, en dat ik niet wist of ik hem in het andere geval wél nog meer zou geven, maar dat dat probleem zich dus niet stelde. Lionel knikte, en bedankte mij nogmaals uitvoerig. Ik gaf hem een hand, waarop hij met gebogen hoofd verder liep.

Dat was dus iets meer dan een maand geleden, vlak voordat  iemand de woonkamer kwam leeghalen terwijl ik boven lag te slapen en vlak voordat ik mijn grootvader verloor en op zijn uitvaart een tekst moest voorlezen waarmee ik op twee minuten tijd mijn hele kindertijd tot splinters sloeg.

Sindsdien betrap ik mijzelf erop dat ik ’s avonds steeds vaker door diezelfde straat naar huis loop, in de hoop dat ik Lionel opnieuw tegenkom. Ik wil hem alleen maar vertellen wat er is gebeurd, dat ook ik dingen ben kwijtgeraakt die ik nooit meer terugkrijg, dat ik bovendien de carrière die ik vier jaar lang had opgebouwd heb moeten laten vallen omdat ik er fysiek en mentaal aan ten onder ging, dat ik ’s avonds na het werken alleen nog maar roerloos in de zetel kan liggen, dat ik pillen slik waarvan ik nog niet weet wat ze met mij zullen doen, dat ik niet genoeg vrienden heb om te voorkomen dat ik mij het grootste deel van de dagen helemaal alleen voel en dat jij, Lionel, dat jij mij hebt gezegd dat ik een goed mens ben en dat God mij zou terugbetalen en, wel, of je die God van jou dan kan vragen of ik misschien al een voorschot krijg, want ik weet niet meer hoe lang ik dit nog volhoud en ik weet wel dat ik dat al zes maanden zeg, maar deze keer weet ik écht niet meer hoe lang ik dit nog volhoud, begrijp je mij, Lionel?

Elke avond loop ik door dezelfde straat naar huis. Natuurlijk is Lionel nergens te zien. Gelukkig maar: ik vind mezelf al onuitstaanbaar genoeg wanneer ik de dingen gewoon uitwerk op mezelf.