En het improvisatiemeisje noemde mij een beest

Het was stil in de woonkamer toen ik binnenkwam, en op de televisie was de kist van Nand Buyl te zien. Zijn collega’s vertelden wat iedereen al wist: dat mijnheer Buyl een groot acteur en een geweldig man was. Chris Lomme zei dat zijn dood voor haar niets veranderde, ze zou elke dag met hem blijven praten zoals ze dat nu al jarenlang elke dag had gedaan.  Anderhalf jaar geleden zat ik in Overpelt een spaghetti te eten aan een tafeltje naast dat van die mensen op het scherm. Later op de avond zouden zij samen Spoon River spelen. Het was moeilijk om niet de hele tijd naar hen te kijken, omdat er zoveel vreugde van hun gezichten afstraalde. Logisch, als je het werk waar je zo van houdt zo lang met zoveel plezier mag blijven doen. Zoals mijnheer Buyl dat heeft gedaan, tot het niet meer lukte.

Het is mijn favoriete theaterherinnering, ook al heb ik het stuk  die avond  niet eens gezien. Ook al gebruik ik die anekdote hier alleen maar als brugje naar het Politikatoneel 2009.

Ieder jaar bezoek ik de première van het Politikatoneel, om er daarna een tekstje over te schrijven dat mij het ene jaar wel, het andere jaar iets minder in dank wordt afgenomen. Dit jaar leken de dokters & dochters van de sociale wetenschappen het zichzelf extra moeilijk te maken door een stuk te bewerken waar ik erg van hou: Salomé van Oscar Wilde. Nu zijn er heel wat mensen die zichzelf een fan van Wilde noemen omdat ze op de middelbare school eens door  The Picture of Dorian Gray gebladerd hebben, maar dat is een beetje als zeggen dat je van onze premier houdt voor zijn Japanse kutgedichtjes, of van Peter Doherty voor zijn gekke bloedschilderijen. Neen,  wie de échte Wilde wil kennen, moet zijn toneelstukken lezen. Stuk voor stuk snelle, vinnige, sociaal kritische meesterwerkjes die –  in tegenstelling tot Dorian Gray – lezen als een trein. Zonder Wilde geen Blackadder, geen Fry & Laurie.  Zelden een recensie geschreven waarin er zo weinig over de voorstelling zelf gesproken wordt.

Salomé, dus, had welgeteld zeven minuten nodig om al mijn twijfels weg te nemen: de tijd die voorbijkroop vóór het hoofdpersonage haar eerste woorden uitsprak. Deze Salomé zou een uur lang schitteren, gedekt door een dozijn lotgenotes die op de achtergrond haar interne strijd uitvochten. De belangrijkste bijrol was weggelegd voor de Zwartzusterskapel zelf, die het sobere geluid van glazen, flessen en kettingen vervormde tot een beklemmende soundtrack. Vaak was het leuker om naar de schaduwen op het plafond te kijken dan naar de acteurs. Nu ja, bijná. Het blijven natuurlijk mooie meisjes in prinsessenkleertjes.

Was alles positief? Nee, natuurlijk niet. Dit is nu eenmaal kringtoneel en zeker bij Politika is de kloof tussen de koplopers en het peloton soms enorm. Vertellers met een té uitgesproken dialect die zich verslikken in verkeerde klemtonen maken het moeilijk om de aandacht bij het verhaal te houden, maar dit jaar toonde het klasseverschil zich vooral in het gedrag van de acteurs die niét aan het woord waren. Waar het kaf ongeïnteresseerd over het decor ging hangen en wat zenuwachtig rondkeek, bleven de echte toppertjes minutenlang akelig geconcentreerd elke beweging volgen. De koningin bleef regentesk glimlachen, bij één Salomé zag ik de aders in haar hals kloppen van de spanning.

Ieder jaar opnieuw verbaas ik mij erover dat Politika twee, drie nieuwe  mensen van dit kaliber weet te ontdekken. Ik hoop dat zij nog vijftig jaar lang mogen doen waar ze nu al zoveel passie voor tonen. Als zij daarna doodgaan, zal mijnheer Buyl zich over hun ooit zo frêle lichaampjes ontfermen.