I was a fine idea at the time

“Het enige dat erger is dan San F. Yezerskiy te zijn, is zijn passagier te zijn”, zei Geert Simonis, waarna hij verder ging met gillen als een wijf in elke scherpe bocht die veel slechter had kunnen aflopen maar dat uiteindelijk toch niet deed, dus waarom kloeg hij dan zo?

Ik reed binnen in een van die dubieuze parkeergarages die ik alleen opzoek wanneer ik met hem naar een optreden ga. Een gevaarlijk steile helling leidde naar de -1, waar parkeervakken schijnbaar zonder enige logica op de grond geschilderd waren. De markeringen waren ook veel te smal voor een auto, alsof de eigenaar dat expres zo had uitgedacht om zijn klanten tot waanzin te drijven. Ik liet mijn wagen dwars over twee vakken achter. De trappenhal rook naar pies. Het nachthek zag eruit alsof het in jaren niet meer open was geweest.

Continue reading

Achttien

Als ze hadden geweten dat de televisie er zou zijn, zouden ze wel iets anders hebben aangetrokken, de vers afgestudeerde achttienjarigen die al op de ochtend van de eerste inschrijvingsdag stonden aan te schuiven aan de Leuvense Universiteitshallen. Zomer of niet, een korte broek en polohemdje stralen altijd minder ambitie uit dan je graag zou willen.

(meer lezen op deredactie.be)

Well, maybe next year

“Ik vind die outfits wel allemaal nogal…” De vrouw zocht naar het meest diplomatische woord. “…sexy.” Ze trok haar man aan zijn arm naar zich toe. “Kijk hier eens.” De man keek.

Op de foto was een meisje te zien dat niet meer droeg dan een muts, een broekje en een cape. Ze zat op de rug van een groot circusdier. Welk dier herinner ik me niet meer precies, want van onder de cape kwam een ontblote borst tevoorschijn. “Als ge uw mode zo moet dragen…”, ging de vrouw verder.  “Ja, lieveke, dat hoort zo, he”, antwoordde haar man. De vrouw haalde haar schouders op en liep verder. De man bleef naar de foto kijken.

Continue reading

With a different meaning since you’ve been gone

Er zijn wel meer zaken vreemd aan twitter, maar het vreemdst van al is toch dat mensen mij willen leren kennen, niet ondanks maar net omdát ik al mijn ergernissen en zelfhaat tegen hen ventileer.

Een van die mensen is een Nederlandse jongen die aan de universiteit in Brussel werkt. Hij doet daar de job waarvoor ik verschillende keren heb gesolliciteerd toen ik pas van school kwam. De eerste keer werd ik uitgenodigd voor een gesprek. Twee mannen iets ouder dan dertig ontvingen mij in een betonnen kubus zonder ramen, waar een opgetuigde kerstboom stond en een tafel vol inpakpapier en lege plastic champagneglazen die waren overgebleven na het kerstfeestje dat ze daar enkele dagen eerder hadden gehouden. Die ruimte, zo zeiden de mannen, zou mijn bureau worden als ik aangenomen werd.

Ze stelden mij kort enkele vragen, in de trant van “kan je dit en dat?”, waarop ik zei: “ja, want ik heb dit en dat al gedaan tijdens mijn opleiding.” In die tijd was ik nog zo naïef om te denken dat wat je tijdens je opleiding doet later ook maar ene fuck voorstelt. Pas achteraf is bij herhaling gebleken dat ik in mijn laatste jaar gemakkelijk wat meer had kunnen uitgaan en drinken, in plaats van mezelf maandenlang op te sluiten op mijn kamertje om daar documentaires te kijken en pagina na pagina filmtheorie uit mijn keyboard te rammen.

Ik kreeg de job niet. Wel ben ik nog vaak op die campus teruggeweest, waarbij ik iedere keer dacht: “goed dat ik hier niet hoef te werken”, maar ook: “hoe zou die betonnen kamer er nu uitzien en hoe mijn leven, als ik geen vier jaar was kwijtgeraakt aan zoeken naar werk dat een klein beetje bij mij past?”

Nobody else really wants to stay

Er is de vriend met wie ik in de auto terugreed van een avondje met mannen onder elkaar en die al mijn problemen in één zin wist samen te vatten. Hij zei het achteloos, in een gesprek over iets heel anders, en ik denk niet dat hij er iets bijzonders mee bedoelde. “Ik ken niemand die zo hard vasthoudt aan alles wat hij kent”, zei hij, “maar tegelijk nieuwe dingen toch zo snel beu wordt.”

Elke dag is zelfs de kleinste beslissing die ik maak een strijd tussen die twee uitersten. Kan het dan verbazen dat ik zo doodmoe ben de hele tijd?

Er is de vriend die schrok toen we in de Koningsstraat voorbij een wapenwinkel liepen. Even later stonden we aan de overkant in de gietende regen voor het graf van de onbekende soldaat te schuilen onder dezelfde paraplu. We maakten grapjes over Pieter De Crem, maar zo lollig is het natuurlijk niet, wat de CD&V zich allemaal permitteert in dit land der blinden en zo lollig is het niet hoe de vriend en ik elkaar iedere keer iets meer kwijtraken.

Er is het meisje dat pannenkoeken kwam eten voor ze weer naar Brussel vertrok. Omdat ik niet wist wat ze het liefst lustte, kocht ik maar gewoon alles, maar zelfs alle honing, Nutella en appel-kers ter wereld hadden er niet voor kunnen zorgen dat zij zich beter zou voelen.

Er is dat lied van Magnapop, dat begint met  “everything is good these days, but all of my friends are dying.” Ik heb geprobeerd om alles beter te maken voor mijzelf, door te verhuizen en van werk te veranderen en door niet meer aan vroeger te denken, maar ik heb nog steeds geen tijd voor andere mensen en ik schrijf niet meer graag en alles is oké nu hoor, dat wel, maar ik ben zo doodmoe en het lukt mij maar niet om écht iets wezenlijks te veranderen voor de mensen om wie ik geef.

Licht

Je kunt je duizend keer
hetzelfde verkeerd
herinneren
Zo weet ik beslist
dat de zon scheen toen
ik voor het eerst
een vrouw zoende
tussen haar benen

Toch was het nacht
of avond op z’n minst
dat kan niet anders

Ik moet al die jaren
het licht naast
het bed voor de zon
hebben aangezien

Ook is denkbaar dat ik
die keer verwar
met een andere
keer, bij daglicht en later

Gedichten waren niet Martin Bril zijn forte, maar als ik toch reclame ga maken op gedichtenmarketingdag, dan liever voor hem dan voor iemand anders.