Anthony

Om oprecht van sport te kunnen genieten, is er ontroering nodig. Die ontroering kan zitten in de uitvoering, dat zeker. Een heupbeweging die niemand verwacht, een pass naar de andere kant van het veld die op de centimeter precies wordt afgeleverd, een vrije trap die onhoudbaar binnen krult. Maar net zomin als bij een boek of een film zijn dit soort technische hoogstandjes het belangrijkst: de echte ontroering komt voort uit de personages en hun verhaal.

Neem Anthony Vanden Borre. Vanaf zijn achtste in de jeugd van Anderlecht, in hetzelfde groepje als Vincent Kompany. Een struis mannetje, met een overduidelijk talent. Al op zijn zestiende krijgt hij een kans in de eerste ploeg, nauwelijks een maand later speelt hij zijn eerste interland – de jongste Rode Duivel sinds 1911.

De jonge Vanden Borre speelt sterk, enorm sterk zelfs, maar blijkt een moeilijk karaktertje. Zijn discipline op training laat te wensen over, maar hoe kan het ook anders, als je ook zonder hard te werken altijd gemakkelijk met de beste hebt meegekund? Het ettertje haalt het van de sportman: Vanden Borre speelt zich uit de gratie en gaat zijn geluk beproeven in het buitenland. Trainers in Italië en Engeland hebben echter minder geduld en in 2011 keert een mislukte Vanden Borre met hangende pootjes terug naar België. Na een kwakkelseizoen bij Racing Genk, dat opnieuw eindigde in disciplinaire problemen en ruzie met de trainer, is zijn professionele carrière zo goed als voorbij. Vanden Borre moet dan nog 25 worden.

In elke sport loopt het vol van jonge talenten die door een gebrek aan inzet en discipline de hoge verwachtingen niet inlossen. Tot zover niets bijzonders. Maar hier begint het verhaal van Vanden Borre pas. In januari 2013 klopt hij opnieuw aan bij Anderlecht. Werkloos, compleet uit vorm, flink boven zijn ideale gewicht. Zegt dat hij het vanaf nu anders wil doen. Anderlecht twijfelt. Manager Van Holsbeeck geeft de speler geen contract, maar laat hem meetrainen met de beloften. In de nieuwe Vanden Borre valt niets meer te herkennen van het ettertje van weleer: hij komt op tijd, traint hard, verzorgt zichzelf, werkt zich in geen tijd van een amateurspeler weer op tot in de eerste ploeg. Hij overtuigt in de eerste klasse, flitst bijwijlen in de Champions League en staat nauwelijks anderhalf jaar na zijn terugkeer op het WK in Brazilië. Én op de bal, zelfs, triomfantelijk.

Een blessure op datzelfde WK breekt de goede vorm van Vanden Borre. Hij moet revalideren, haalt niet meer hetzelfde niveau, raakt gefrustreerd, geeft een onverstandig interview in een stijl die we niet meer kennen, in deze tijd waarin voetballers nog slechts inwisselbare pratende poppetjes zijn met elk dezelfde vier voorgeprogrammeerde zinnetjes. Maar zelfs dit laatste hoofdstuk neemt niet weg dat het verhaal van Vanden Borre een verhaal is waar sport op draait, het énige verhaal zelfs in onze verschrikkelijk saaie Belgische competitie waarover eventueel een sportfilm zou kunnen worden gemaakt. En voor een goede sportfilm heb je een ettertje nodig. Frank Vandenbroucke, Diego Maradona, Erik Cantona, John McEnroe: zonder atleten als deze, onbetwistbare talenten met een onhandelbaar karakter, zouden we snel uitverteld zijn.

Toen ik Vanden Borre vorig jaar in Brazilië op de bal zag staan, een seconde lang met gespreide armen in juxtapositie met de Cristo Redentor, was ik oprecht ontroerd. Ik slikte een krop in de keel weg, terwijl op het scherm de film over zijn terugkeer zijn hoogtepunt bereikte. Om oprecht van sport te kunnen genieten, zijn er momenten nodig als dit. Zijn er spelers nodig als Anthony Vanden Borre.

(De Morgen, 21 augustus)