De laatste Chai

“Hier staat een zak”, zei de oude man. “Ja, een zak”, antwoordde zijn vrouw. “Van de Hema, zie? ‘Hema’ staat er op.” “Ja, ik zie het.” Het bleef even stil. Samen keken ze naar de zak. “De vrouw die hier voor ons zat, zal die vergeten zijn”, besloot de man. “Hmm-mm.” De zak kon de mevrouw al niet zoveel meer schelen. Haar echtgenoot daarentegen liet zijn ontdekking niet los: “ik ga die afgeven aan de juffrouw achter de toog.” Geen antwoord. Hij stond recht, nam de zak van de Hema die naast hem lag op, gluurde met dichtgeknepen ogen even naar de inhoud en verdween dan uit het zicht.

Bleven over: de vrouw en ik. Zij comfortabel in een kleine lederen fauteuil, haar beide handen rustend op een zware wandelstok – een trotse houding, alsof ze die stok net als een speer de grond in had gedreven, los door de parketvloer heen. Ik op de tweepersoonsbank tegenover haar, bijna ineengedoken van vermoeidheid. Ik omklemde mijn kop koffie zoals huisvrouwen uit de reclame dat doen met een kom soep van Royco wanneer het buiten guur weer is. Om mijzelf een houding te geven, nam ik mijn sjaal uit mijn tas en begon ik die te vouwen. Een heel ritueel, maar ik word er rustig van.

Toen ik klaar was en mijn hoofd weer oprichtte om de sjaal om te slaan, keek de vrouw mij recht in de ogen. Ik moet geschrokken zijn, maar daar reageerde ze niet op. Ze bleef mij alleen maar streng aankijken. “Mooie sjaal dat gij hebt”, zei ze, op een toon waaruit ik niet meteen kon opmaken of ze dat oprecht meende of dat ze daar eigenlijk nog “gij flikker” aan wilde toevoegen. Ik schoot in de lach en omdat ik niet helemaal zeker was welk antwoord ze verwachtte, bedankte ik haar maar. Op de achtergrond schuifelde haar man terug onze richting uit.

“Zo”, zei hij toen hij weer stilstond. “Gaan we nu nog eens naar het toilet?” De vrouw bevestigde door te zwijgen. Met een kracht die ik uit zijn oude armen niet meer had verwacht, schoof de man fauteuil én mevrouw een kwartslag opzij. Nu het tafeltje hem niet meer hinderde, kon hij haar  bij de schouders nemen en haar voorzichtig maar kordaat overeind helpen. Nu pas viel het plastic linkerbeen mij op. Routineus en een tikje verveeld liet de vrouw zich voetje voor voetje – zeg je dat dan nog zo? – naar het toilet begeleiden. In haar waardigheid probeerde ze om meer gewicht op haar stok te leggen dan op haar echtgenoot.

Mijn koffie werd koud. Na een paar minuten kwam de man alleen het toilet weer uit en liep hij naar buiten. Toen hij terugkwam had hij een rolstoel bij zich, die hij in één vloeiende beweging openklapte. Hij hield de wc-deur open voor zijn vrouw, maar ze wuifde zijn hulp weg en ging op eigen kracht zitten. De echtgenoot zei nog iets tegen het meisje achter de toog, iets over de zak van de Hema, en rolde daarna de mevrouw naar buiten – achteruit, om ongelukken te vermijden op het trapje aan de ingang. Ik wilde haar nog een fijne avond wensen, maar ze keek niet meer om.

Waarom kijkt niemand godverdomme ooit nog eens om?