Bareel

Het waren de warmste dagen van de zomer. Omdat ik af en toe moest werken in een gemeente een half uur verderop, besloot ik om op die dagen ’s middags mijn boterhammen op te eten in de auto en een tussenstop te maken in het fitnesscentrum op mijn weg terug naar huis.

Continue reading

Blip on a screen, you don’t know me

Ik zit in de auto op de parking van het ziekenhuis. Ik ben moe, door het veel te vroege opstaan of eerder door te weinig slaap — maar dat was dan mijn eigen schuld. Ik heb al geprobeerd om de vermoeidheid eraf te wandelen, even een rondje om het terrein of zo, maar het is nog te koud of eerder heb ik een veel te dunne jas gekozen. Mijn telefoon trilt: de afspraak loopt uit.

Deze plek is rustiger dan ik haar ooit heb gezien. Af en toe parkeert een andere wagen in een van de vakken in mijn buurt. Een verpleger stapt uit, even later een wat oudere vrouw die ook door haar man wordt afgezet. Ze duwt het portier dicht met haar hand in het verband.

Er zijn dingen waarvan je weet dat je ze maar eens in je leven meemaakt en daarom beleef je ze vooraf al tientallen, honderden keren in je hoofd, maar het voornaamste wat die dingen gemeen hebben, is dat ze nooit uitdraaien zoals je je ze had voorgesteld.

Ik probeer om geen enkel woord te missen in de podcast waarnaar ik luister, om mezelf af te leiden van het besef dat het eerstvolgende bericht dat ik krijg, maar twee boodschappen kan bevatten en slechts op één daarvan wil ik op dit moment voorbereid zijn.

Het wachten duurt nog langer en blijft duren. De ochtend komt op gang, steeds meer mensen rijden af en aan. Een groepje verpleegsters loopt door de uitgang naar buiten. Ik denk aan mijn moeder en de foto die zij gisteravond heeft doorgestuurd van zichzelf in beschermende kledij en veiligheidsscherm.

De telefoon trilt. Mijn gedachten en hart slaan over. ‘Sorry dat het zo lang heeft geduurd. Alles is goed. Ik heb een filmpje van de baby.’

(april 2020)

A wave swept up to the shore

De weg ernaartoe was zoveel langer dan ik op voorhand had gedacht. Elke straat leek eindeloos en telkens wanneer ik dacht dat ik er nu wel bijna moest zijn, dook er een nieuwe hindernis op waarvan ik me herinnerde: ‘O juist, die was er dus óók nog.’ Langzaam keerde het besef terug dat ik deze route vijf jaar geleden ook al iets te ver vond om te voet af te leggen.

Het huis zag er langs buiten nog steeds hetzelfde uit. Grijs geverfde muren, een massieve zwarte deur met een gietijzeren deurknop. Ik merkte dat op de eerste verdieping de raamfolie was hersteld, op de plaats waar ik daar een stuk had uitgesneden zodat Moussa vanop de vensterbank naar buiten zou kunnen kijken.

Ik was nog maar net blijven stilstaan op de stoep aan de overkant van de straat toen door mijn oude voordeur een meisje naar buiten stapte. Ze had lang, zwart haar en droeg een bruinleren boekentas. Ze gaf een gehaaste indruk, maar zag er verder niet ongelukkig uit.

Hierop had ik niet gerekend. Verrast liep ik verder — deels uit gêne, deels omdat ik niet de indruk wilde geven dat ik het huis van een wildvreemde stond in het oog te houden. Toen ik me na een meter of tien opnieuw durfde om te draaien, zag ik het meisje weer naar binnen gaan en naar buiten komen. Ze moest iets vergeten zijn.

Ik wandelde een zijstraat in. Terwijl ik dat deed, dacht ik terug aan vijf jaar geleden en aan hoe het leven was op deze plek. Ik dacht aan kleine Eva, de eerste en enige die me is komen bezoeken in de hele tijd dat ik hier heb gewoond, en ik vroeg me af hoe het nu met haar zou gaan. Ik vroeg me af of het huis nog altijd zo naar vocht zou ruiken, of dat de eigenaar op mijn aanraden daar dan toch iets aan zou hebben gedaan.

Bovenal vroeg ik me af hoe anders alles eruit zou hebben gezien als ik net iets langer op deze plek was gebleven. Ja, goed, het leven was er moeilijk, maar dat is het nadien ook geworden en hoe kan je achteraf in godsnaam zeggen welke soort van moeilijk uiteindelijk het makkelijkst te dragen zou zijn geweest?

(november 2019)

I would be living down here on my own

Het was zo hard begonnen te sneeuwen dat we tijdelijk gevangen zaten in het bestelbusje. Ik had net geparkeerd op het kerkplein van zomaar een gemeente in Limburg. Mijn beste vriend trok zijn tweede halfliterblik van de avond open. Op de radio werd carnavalsmuziek gedraaid, een jongen die ik enkel ken van naam rapte zijn eigen tekst over een nummer van De Jeugd Van Tegenwoordig. De honger maakte mij zo ongeduldig dat ik achterin het busje klom en op zoek ging naar een paraplu.

Na een kwartier rondwandelen door de sneeuw vonden we een snackbar met de ooit futuristische, maar intussen nostalgische naam Frituur 2000. We sloten aan achterin een rij die uit het halve dorp leek te bestaan. Aan de muur hing een televisie waarop het journaal iets vertelde over schulden in de VS. Onder de televisie waren met kleine spijkers aluminium gedenkschildjes opgehangen van een plaatselijke vereniging. ‘Zonneridders 2013’, ‘Zonneridders 2014’, ‘Zonneridders 2015’, ‘Zonneridders 2017’. Toen het onze beurt was om te bestellen, overwoog ik om de uitbater te vragen naar wat er in 2016 was gebeurd, maar dat liet ik uiteindelijk maar zo. Naast mij werden nog twee extra blikken bier op de toonbank gezet.

Anderhalf uur en een hoop gesjouw later waren we alweer op weg naar huis. Hoewel ik er stilaan genoeg van had om steeds maar rond te rijden met een bestelbusje vol verhuisdozen, besefte ik dat deze momenten wel de moeite waard blijven: er is tenminste altijd nog samen onderweg, en praten over onzin en we zien wel welke muziek er langskomt. Ondanks alles is er tenminste altijd nog iemand in de buurt die lichtjes naar bier ruikt zonder dat je je daaraan stoort.

(februari 2018)