Mensen als plaktatoeages (2/3)

Ik rijd achterin een taxi door een betere buurt van Brussel. Dat klinkt alsof ik het helemaal heb gemaakt, of tenminste op weg ben om het binnenkort te maken. Zo voelt het niet: ik ben bijna dertig, de leeftijd waarop je het stilaan mag beginnen te weten, en ik weet nog niets. Ik maak geen keuzes en ik heb geen benul van wat ik kan. Ik werk. Daarna lig ik wakker en denk na over wat jij hebt gezegd. Ik zie er niet uit. Ik heb vet rond mijn borstspieren dat beweegt wanneer ik te snel een trap op- of afloop en mijn buik steekt naar voren door het vele stilzitten. Er zijn mensen van wie ik hou, veel zelfs, maar de tijd die ik met hen doorbreng is zo kort – twee glazen wijn tussen mijn werk en mijn andere werk, een snel gesprek op een parkeerterrein – dat hun liefde geen blijvende afdruk nalaat. Mensen als plaktatoeages, weggedoucht na afloop van iedere dag, waarna ik mijn witte huid in de spiegel probeer te negeren.

Het is de druk, lief. Het is het nu of nooit dat, zonder dat ik het zelf besefte, opeens voor alles tegelijk is gaan gelden. Het is dit kwartier achterin een taxi, met veel te veel beenruimte en leer dat koel aanvoelt op mijn rug, dat mij eraan herinnert hoe rust kan zijn.

Mensen als plaktatoeages (1/3)

Mijn ouders hebben mij links-progressief opgevoed. Daar heb ik nooit veel van gemerkt, behalve dat mijn zus niet op tennis mocht – dat was een sport voor bourgeois. Toch ligt daarin ergens de oorsprong voor de schaamte die ik voel telkens wanneer ik een taxi bestel voor een traject dat ik ook met het openbaar vervoer had kunnen afleggen.

Zoals die ene rit vorige week, van mijn werk naar een afspraak op de Reyerslaan. De chauffeur verontschuldigde zich: hij was wat later omdat hij een verkeerd huisnummer had opgeschreven. Hij vroeg of hij een langere, maar snellere weg mocht nemen zodat ik zeker nog op tijd zou aankomen.

Zo kwam het dat wij in een vreemde bocht naar de rand van de stad reden, langs grote lanen die ik enkel herkende van het journaal. In niets leken ze op de smalle straatjes waar de bus zich doorheen wringt, in buurten waar geen blanke mensen in kostuum te zien zijn, maar wel de Iraanse supermarkt en een kleine kermis van een kraampje of vier op het plein waar elke dinsdag markt wordt gehouden.

De chauffeur zei verder niets meer, maar keek mij af en toe aan via de achteruitkijkspiegel, die een kader uitsneed rond zijn dikke wenkbrauwen en doordringende bruine ogen. De rest van zijn gezicht kon ik zien op het plastic certificaat dat voor mij op de rug van de passagierszetel kleefde. De chauffeur had geen naam, alleen een nummer. Ik heb twee namen, twee levens die elkaar veel te dicht raken en een rusteloosheid waarvan ik maar niet genees.

She was only made of flesh and blood

Ik had nog ongeveer een uur tussen het werk en het eten. Alle terrassen en parken zaten vol, dus zocht ik mij een plek op een kleine bank aan het meest schaduwrijke plein van Brussel. Ik begon in Just Kids van Patti Smith. Mensen liepen af en aan, af en toe kwam er een oud vrouwtje naast me zitten met een volle boodschappentas, tot ze weer genoeg energie had verzameld om door te lopen. Op een bank tegenover mij, zo’n vijftien meter verderop, zaten vier ongeschoren mannen in mouwloze shirts. Ze dronken bier en schreeuwden tegen elkaar en naar de jonge meisjes die hen passeerden.

Continue reading

If you mean it at the time

Afgelopen woensdag zat ik in Leuven risotto te eten met iemand die vroeger columns schreef, maar zich daar net zoals ik nooit echt goed bij heeft gevoeld. Ik denk dat wij geen van beiden onze mening belangrijk genoeg vinden om die aan duizenden anderen tegelijk op te dringen, zelfs niet wanneer wij weten dat we het bij het rechte eind hebben. Allebei zijn wij erg jaloers op Joost Vandecasteele, die dat wel durft, precies omdát hij het altijd zo juist ziet allemaal.

Ook al probeer ik optredens  tegenwoordig  te vermijden, ik maak graag een uitzondering voor artiesten die zinnige dingen te vertellen hebben en zich daarin niet laten tegenhouden door een publiek.

Al heeft die ongeremdheid ook haar nadelen: B. Dolan  wees vanop het podium mijn richting uit en verweet mij dat ik een hipsterbril droeg. Bovendien moet hij hebben gedacht dat ik een liberaal was of zo, want hij riep iedereen op om tijdens het volgende nummer mijn portefeuille te komen pikken. Opeens voelde ik mij Angela Merkel in een zaal vol Griekse sukkelaars, die ik maar beter kon vergoeden voor hun ongeluk als ik ooit nog één blik op hun fucking blue water  wilde werpen. Wie weet hoe B. Dolan eruit ziet, begrijpt dat ik het in mijn broek deed, en al helemaal niet durfde te antwoorden dat ik  meer links ben dan Google en dat het weinige geld dat ik verdien alleen maar naar mooie dingen gaat.

Nadat de revolutionaire sfeer was weggeëbd, kwam Scroobius Pip op. Hij speelde Astronaut, wat normaal gezien nooit gebeurt, en ik moest bijna janken maar dat kwam door de rook uit het rookmachien – of dat is tenminste wat ik hier beweer. De echte reden durf ik niet te vertellen in het openbaar.

Play museums like some dilettante

Zoals met alles, heb ik ook heel lang getwijfeld of ik nog een tweede keer zou meedoen aan  De werkplaats verschuift. Of ik wel tijd had, of ik daar wel op mijn plaats zou zitten, of ik wel zin had om mensen te zien.

Op het laatste moment heb ik dan toch toegezegd. Nu zaterdag zal ik vanaf 14 uur aan de werktafel zitten in galerij  Anversville (Wolstraat 33, Antwerpen). Ik zal er wat meer literaire  hourly comics tekenen, of iets helemaal anders doen. Later op de avond gaat het feest verder zonder mij. Kom langs, alstublieft.

And the songs with the dirty words

Ik begrijp ook niet waarom dit soort dingen mij altijd overkomen, maar maandag moest ik plots weer een professionele  fotograaf binnensmokkelen op mijn day job omdat de krant dringend een foto van mij nodig had. Ik leidde de man mee naar de vergaderzaal, waar hij even rondkeek en daarna zijn lens in mijn gezicht duwde terwijl hij mij liet pivoteren op een stoel. Ondertussen moet ik iets gezegd hebben in de zin van: “doe maar eentje waarop het lijkt alsof ik elk moment in huilen kan uitbarsten van verveling”, want dat is precies wat het resultaat geworden is.

Het zit zo: na twee jaar had Thomas Boekendokter Donderhart Blondeau genoeg van zijn column in Jobat, en iemand op de redactie vond het een goed idee dat ik die dan maar van hem zou overnemen. Na de eerste paniekaanval – want hoe volg je in godsnaam iemand op naar wie je zelf opkijkt? – heb ik beloofd daar het beste van te zullen maken. Vanaf vandaag elke twee weken op het internet of in die weekendbijlage die u vroeger meteen bij het oud papier gooide. Niet meer doen vanaf nu, he? (Alsjeblief?)