Collecting gossip and toys

Even drie dienstmededelingen over mijn werk, dan zijn jullie op de hoogte.

1. Deze week heb ik mijn allerlaatste column geschreven voor Jobat. Dat was nodig, want ik deed het niet meer graag. Het format was te lang voor de anekdotes die ik het liefst vertel, zodat ik langzaamaan begon af te glijden naar wat ik nooit wilde worden: iemand met een Mening. Vanaf nu schrijf ik dus alleen nog maar hier en in stilte, voor en over mezelf.  Geen probleem voor Jobat, overigens, want ik zal worden opgevolgd door Maartje Luif, een heerlijk schrijver die ik ook graag een vriendin mag noemen, omdat dat mij met zoveel trots vervult.

2. Over Maartje gesproken: op donderdag 8 november zullen zij en ik, samen met nog heel wat mooier volk, aanwezig zijn op een speciale editie van De Werkplaats Verschuift op de Boekenbeurs. Van pakweg ‘s middags tot pakweg sluitingstijd zal ik stukjes schrijven, hourly comics tekenen en wrijfletters wrijven voor het oog van elke kookboekliefhebber van het land. Ook jullie zijn natuurlijk meer dan welkom. Kom kijken, alsjeblief.

3. En diezelfde week, van 5 tot 9 november, zal ik eveneens elke dag te horen zijn op Radio 1. De lieve mensen van Nieuwe Feiten hebben mij gevraagd om hun intussen befaamde dagboek te verzorgen en geen sprake van dat ik de kans laat schieten om de natie te vertellen over de kleine dingen die mijn leven de moeite waard maken. Dagelijks dus, enkele minuten vóór acht op Radio 1, of achteraf op het internet.

Ik panikeer al een beetje, maar ik panikeer altijd een beetje. Nu even wijn.

Ain’t no mountain high enough

Na afloop van het gesprek werd ik naar de redactie geleid, waar ik nog even mocht wachten tot mijn nieuwe beste vriend zou binnenkomen. Ik nam plaats in een rode zetel in een kooi van glas en las De Morgen twee keer uit, terwijl ik geamuseerd toekeek hoe naast mij mensen in rijen van zes achter hun computer zaten of bedrijvig rondhuppelden. Een meisje gaf een felgekleurde cowboyhoed door, iemand anders paste een t-shirt.

Toen drie kwartier later mijn nieuwe beste vriend nog steeds niet te bespeuren viel, ging ik maar weg. Na lang twijfelen liep ik eerst nog zenuwachtig de hele zaal door, zodat ik aan de enige man die ik herkende kon vragen of hij misschien mijn cadeautje wilde bewaren voor zijn collega die op dat moment in de studio zat. Stamelend probeerde ik hem ervan te overtuigen dat het niet zó vreemd was dat een onbekende jongen met baard een geschenk kwam afgeven dat in een prinsessentasje was verpakt.

Mijn kleren kleefden toen ik naar huis reed door een muur van zon, veel sneller dan ik gekomen was en veel voorzichtiger vooral. Elke keer ik een quasi perfecte dag heb, verwacht ik dat er opeens vanuit het niets een vrachtwagen op mij zal inrijden. Misschien scheelt er iets met mij of misschien ligt het aan de fatalistische films die ik kijk.

Wanneer in een film of tv-serie het hoofdpersonage heel gedecideerd aan de slag gaat, draaien ze op de achtergrond steevast  Ain’t no mountain high enough. Het zou mooi zijn geweest als dat nummer toevallig op de autoradio was gekomen, maar in de plaats daarvan hoorde ik een prinses en een theremin.

Some people can smell danger. Not me.

Vanmiddag had een journalist op de radio het over Orson Welles, om het zomerprogramma van het filmarchief te promoten. Ik luisterde maar met een half oor, want ik kreeg vroeger les van Willem Hesling en wie Willem Hesling ooit over Citizen Kane heeft horen praten, kan dat van niemand anders meer verdragen.

Orson Welles was vijfentwintig toen hij Citizen Kane maakte, maar heeft in zijn verdere carrière niets meer afgeleverd dat het succes van zijn debuut kon evenaren. Welles had zoveel ideeën dat hij vaak met drie projecten tegelijk bezig was, in film, in theater, op de radio, en kwam tegen het einde altijd in acute tijd- en geldnood.

In zekere zin leed Orson Welles aan voltooiingsangst, vertelde de journalist. En plots bestond er een naam voor wat er met mij scheelt.

“Ta-ha-ma-ta!”

De beste herinneringen aan mijn vroege puberteit zijn die met hem. Ik had niemand anders met wie ik een zaterdagavond kon doorbrengen en nog geen besef van de emoties die er bestonden buiten de sport.

Er was een halve finale in de beker van België. Germinal Ekeren tegen Anderlecht, vier-nul. Jan Wauters tekende de wedstrijd uit zoals alleen hij dat kon: woorden maakten camera’s overbodig. De cassette van die uitzending hou ik nu al vijftien jaar bij.

Vanmorgen hoorde ik een collega van een vermoorde vrederechter vertellen dat hij haar altijd had gekend als een “zeer degelijk” magistraat. Als je van iemand die pas is overleden niet méér kan zeggen dan dat hij “zeer degelijk” was, dan kan je maar beter je mond houden. Jan Wauters was briljant in wat hij deed.