Stof

Ik sloot de deur van de bibliotheek en ging met opgetrokken knieën zitten in één van de zetels aan het raam. Op mijn telefoon koos ik het nummer van de oproep die ik net had gemist. Ze slikte even en vertelde daarna haar verhaal in lange uithalen, die ze afwisselde met stiltes waarin ze een aanloop nam om aan een volgend deel te beginnen. Ik zweeg vaak en keek naar mijn nieuwe schoenen, die nog steeds niet bij mij pasten. Even voelde het alsof het iemand anders was die hier zat, die dit gesprek voerde, die om goede raad werd gevraagd. Buiten loste de ochtendspits langzaam op. Op de vensterbank, recht onder de sluiting van het raam, lag een hoopje stof dat de poetsvrouw niet had afgenomen. Ik ging er met mijn vinger doorheen. Ze vertelde dat ze moest ophangen. “Dag,” wilde ik zeggen, maar uit mijn mond kwam geen geluid.

She was only made of flesh and blood

Ik had nog ongeveer een uur tussen het werk en het eten. Alle terrassen en parken zaten vol, dus zocht ik mij een plek op een kleine bank aan het meest schaduwrijke plein van Brussel. Ik begon in Just Kids van Patti Smith. Mensen liepen af en aan, af en toe kwam er een oud vrouwtje naast me zitten met een volle boodschappentas, tot ze weer genoeg energie had verzameld om door te lopen. Op een bank tegenover mij, zo’n vijftien meter verderop, zaten vier ongeschoren mannen in mouwloze shirts. Ze dronken bier en schreeuwden tegen elkaar en naar de jonge meisjes die hen passeerden.

Continue reading

Every girl is the end of the world for me

Er bestaan leukere dingen dan tussen het werk en twee uren van geforceerde ontspanning door nog naar Aarschot te moeten, dus troostte ik mijzelf door op de bus Every girl is the end of the world for me van Jeffrey Brown te lezen. Een in elk opzicht briljant boekje, ware het niet dat Brown in de credits, dus nog vóór de eerste pagina, al schrijft dat de titel een leugen is. “Fok jij dan maar op met je stripje”, dacht ik bij mezelf, maar las toch knarsetandend verder.

Continue reading

Well, maybe next year

“Ik vind die outfits wel allemaal nogal…” De vrouw zocht naar het meest diplomatische woord. “…sexy.” Ze trok haar man aan zijn arm naar zich toe. “Kijk hier eens.” De man keek.

Op de foto was een meisje te zien dat niet meer droeg dan een muts, een broekje en een cape. Ze zat op de rug van een groot circusdier. Welk dier herinner ik me niet meer precies, want van onder de cape kwam een ontblote borst tevoorschijn. “Als ge uw mode zo moet dragen…”, ging de vrouw verder.  “Ja, lieveke, dat hoort zo, he”, antwoordde haar man. De vrouw haalde haar schouders op en liep verder. De man bleef naar de foto kijken.

Continue reading

I may be limping but I’m coming home

Op de dag waarop Solomon Burke stierf en ik iedereen opdroeg om naar Got to get you off of my mind te luisteren, het nummer dat tot anthem wordt verheven in het boek dat van mij een man heeft gemaakt (bél mij, Friedl’!), bezocht ik de dierentuin om de eerste verjaardag van mijn petekind te vieren.

Ik deed hem een muts cadeau voor wanneer het winter wordt en een sjaal die op de mijne lijkt. Wij aten prinsessentaart uit bordjes met Winnie de Poeh en ik keek naar de dieren terwijl Tijs met open mond in slaap viel. Als hij aan dit tempo verder blijft groeien, zal ik een gouden troon voor hem bouwen en hem leren hoe hij rozen moet uitdelen aan meisjes die voor hem dansen.

Bij de konijnen kwamen wij iemand tegen over wie ik het een dag eerder nog had gehad, toen ik mijn eerste grote liefde beschreef. Na meer dan vijftien jaar begonnen het meisje en ik aan een verlegen gesprek, terwijl zij haar zoontje in de armen hield en ik mijn nieuwe grote liefde en een slapende Tijs.

Je te plumerai la tête

Septante?”, riep iemand verderop in de straat. Ik keek op. Het was een zwarte man, normaal gebouwd maar met een bol gezicht. Hij lachte, maar niet van harte en mompelde tevergeefs nog een paar lagere getallen naar de andere kant van het venster. Daarna liep hij hoofdschuddend weg.

Op de plaats waar de man had stilgestaan, stopte ik ook. Ik frunnikte aan het verband rond mijn verbrande hand en keek opzij. Achter het raam zat een zwarte vrouw op een krukje dat was bedekt met een deken in luipaardmotief, om te voorkomen dat haar billen aan het hout zouden kleven. Ze speelde ongeïnteresseerd met haar gsm. Haar ogen waren opgemaakt om op die van een kat te lijken. Ik hou niet van katten en eigenlijk hou ik ook niet van vrouwen die met hun gsm spelen in mijn aanwezigheid. Daarover dacht ik even na, tot de vrouw mij opmerkte en mij strak aankeek. Ik schrok. Ze zag er boos uit, of dat waren opnieuw die ogen. Ik voelde dat ik begon te blozen en liep verder.

Het was koortsig weer: warm en koud tegelijk. Ik zweette van het snelle stappen. Mijn trein had zo veel vertraging dat ik hem nog net haalde en toen ik op mijn gsm keek, merkte ik dat ik twee ongelezen berichten had.

Bananenbrood

Nergens openbaarde de onvoorwaardelijkheid van mijn liefde zich meer dan in de wekker die ik zaterdagochtend op half zes heb gezet, zodat ik haar op tijd naar Gent kon brengen om een bus te halen naar nog verder van mij weg.

Als afscheid hadden wij de dag ervoor doorgebracht zoals kinderen hun vakantie vieren, door bananenbrood te bakken en Doctor Who te kijken en te gaan wandelen in het bos, waar wij bij alles wat wij zagen vragen verzonnen waarop de ander het antwoord niet wist. Bij welke temperatuur menselijk bloed begint te koken, wilden wij weten, en of een ezel ook benen heeft – want hij lijkt genoeg op een paard om die te verdienen. Wij probeerden de oplossing te vinden met logisch nadenken alleen.

Continue reading