Zilverreiger

Veel te vroeg voor de eerste afspraak bij een nieuwe dokter, uiteraard, liep ik het abdijpark in om wat tijd te doden. Telkens wanneer ik mij beter wil voelen over de keuzes die ik mijn leven maak, ga ik daar op een bankje zitten kijken naar de joggers die met steeds kleinere passen voorbij sjokken, en bedenk ik me dat ik evengoed een van hen had kunnen zijn.

Middenin een grote, met prikkeldraad afgezette wei stond één enkele vogel die ik niet meteen kon thuisbrengen. Hij had een lange nek en hield zijn borst recht vooruit, alsof het hem helemaal niets kon schelen dat hij daar moederziel alleen in dat enorme grasveld stond.

Ik herinnerde mij iets van lang geleden. Ik was dertien of veertien. Een klasgenootje zat alleen op de grond aan de rand van de speelplaats, zomaar wat rond te kijken. Ik ging naast hem zitten en vroeg: “Je zit hier zo eenzaam?” Hij schudde zijn hoofd en zei: “Alleen. Niet eenzaam.” Een groter gevoel van jaloezie heb ik sindsdien niet meer gekend.

Ik liep verder, rond de velden met herfstbloemen, tot aan de spoorwegovergang en terug. Na een minuut of tien hoorde ik achter mij iets roepen. Ik schonk er geen aandacht aan: joggers hier lopen vaak in duo, waarbij de fitste van de twee honderduit vertelt of de minder fitte aanmoedigt. Toen de man mij voorbij liep, zag ik dat hij alleen was. Hij draaide zich in mijn richting, wees naar de lucht en riep: “Daar cirkelt een zilverreiger rond!” Ondertussen jogde hij om mij heen, als om zijn woorden kracht bij te zetten.

Ik draaide mij ook om en keek naar boven. Het duurde even voor ik de zilverreiger spotte. Het was de vogel die ik op het grasveld had gezien. “Ja, ik zie hem!”, zei ik tegen de man, maar toen ik hem wilde aankijken, merkte ik dat hij alweer doorgelopen was. Hij riep nog iets dat ik niet kon verstaan.

Ik keek nog even om naar de zilverreiger en vertrok naar mijn afspraak. De dokter was erg aardig.

I’ve seen it all and it’s all done

De dokter duwde een naald in mijn arm terwijl ik haar opmerking probeerde weg te lachen dat ik gerust mocht gaan liggen als ik dacht te zullen flauwvallen. Maandenlang doen alsof er niets aan de hand was, alsof het vanzelf wel zou overgaan, had mij op deze plek gebracht, in ontbloot bovenlijf op een krakend stuk papier dat het witte leer van de stoel moest beschermen tegen mijn gebrekkige lichaam.

In het bloed was niet te zien wat er scheelde met mijn gestel en mijn rug. Nog een instorting later hield een tweede dokter mij thuis, met het bevel om te slapen en een voorschrift voor pillen die daarbij zouden helpen.

Continue reading

Kwart over bier

Er bestond een verfilming van  Vergeten straat, maar die kon hij nergens vinden. Hij was ernaar op zoek omdat hij zelf zat te werken aan een roman over een erg gesloten gemeenschap, en wat ideeën wilde opdoen over de juiste sfeer.  Ik had die film nog wel ergens liggen en kon ‘m die bezorgen. In ruil zouden we samen gaan aperitieven wanneer ik twee weken later naar Amsterdam kwam. Om “kwart over bier.” Flauw grapje.

We spraken iets te halfslachtig af. Uiteindelijk ben ik in de plaats van het aperitief met een meisje naar Artis gegaan. De volgende keren dat ik in de buurt was, liepen we elkaar steeds mis. De laatste keer omdat hij in België zat om  Het West-Vlaams versierhandboek te promoten, die nieuwe roman over een erg gesloten gemeenschap.

Nu heb ik daar godsgruwelijk veel spijt van. We konden het goed met elkaar vinden. Al wil dat helemaal niets zeggen: hij kon het goed vinden met iederéén.

Vijfendertig jaar, dat is ruwweg mijn leeftijd. En dat alles wat nog moet komen, opeens weg is.

Thomas toch.

Korfbal

“Ik heb vroeger nog korfbal gespeeld,” zei ik tegen het meisje – nu ja, meisje, ze was ouder dan ik en al moeder, maar ze kon nog gemakkelijk voor een meisje doorgaan. Niet dat ik zo te koop loop met mijn sportief verleden, maar op zoek naar een geschikte plaats om foto’s te nemen, passeerden we een wegwijzer naar een korfbalveld. Het woord en begeleidende icoontje riepen beelden op waaraan ik al jaren niet meer had gedacht.

Continue reading

It’s later than you think

Een vrouw met paarse haren en een wenkbrauwpiercing zit te wenen op de bus. Ze praat ook in zichzelf, met veel misbaar. Op haar handtas is een spinnenweb getekend. Een tweede vrouw kijkt door het raam achterom, om het gezicht te kunnen zien van de man met grijze snor die we net zijn voorbijgereden. Ik neem mijn telefoon en lees twitter bij. Niemand zegt nog iets over hem en er is geen antwoord van het meisje uit Gent. Pas na een hele tijd kijk ik weer op. De wenende vrouw is verdwenen. Ik heb niet gezien waar ze is afgestapt. Ik neem een stuk papier en schrijf dit op:

Continue reading

As long as there’s fire

In de week waarin ik geboren werd, stond  Let’s dance  van David Bowie op nummer één in de hitparade. Overal ter wereld, maar niet in België: bij ons bleef hij steken op twee, na een nummer dat ik nu vergeten ben omdat het niet echt in deze anekdote past.

Vandaag is Bowie terug met een nieuwe single, waarvan veel mensen zeggen dat hij alle heisa niet waard is, maar die mij tegen de solo aan het einde bijna doet volschieten, elke keer opnieuw. Later zal ik mij Where are we now? herinneren als het nummer dat hoorde bij het jaar waarin ik dertig werd.

Continue reading