As long as there’s fire

In de week waarin ik geboren werd, stond  Let’s dance  van David Bowie op nummer één in de hitparade. Overal ter wereld, maar niet in België: bij ons bleef hij steken op twee, na een nummer dat ik nu vergeten ben omdat het niet echt in deze anekdote past.

Vandaag is Bowie terug met een nieuwe single, waarvan veel mensen zeggen dat hij alle heisa niet waard is, maar die mij tegen de solo aan het einde bijna doet volschieten, elke keer opnieuw. Later zal ik mij Where are we now? herinneren als het nummer dat hoorde bij het jaar waarin ik dertig werd.

Continue reading

Wat een beroerde dingen droom ik

Het is zaterdagochtend 22 december. Terwijl ik zoals ieder jaar aan het eerste hoofdstuk van De Avonden begin, kunnen jullie hier een paar minuten tijd vergooien aan die andere hardnekkige traditie:

  • Boek:  het jaar begon met  Het schuwste dier  en eindigde met  De verjaardagen  en vooral dat laatste wil ik het liefst voor altijd blijven knuffelen. Tussendoor waren er  De laatste caracara  en  Massa en zullen er altijd columns van Charlie Brooker zijn.
  • Cd: Jack White  heeft mij omvergeblazen zoals hij dat op mijn twintigste kon. Verder was ik erg blij met de debuten van Douglas Firs en Liesa Van der Aa  en met het  nieuwe werk van Ben Folds Five en The xx  –  al durf ik dat dankzij Flavorwire niet meer toe te geven.
  • Film:  voortdurend een krop in de keel bij Amour, tranen bij Jagten. Een trapje lager staan dan de Woody Allen documentaire en Moonrise Kingdom.
  • Theater: Braakland/ZheBilding heeft een nieuwe speeltuin in mijn stad en ik ben blij dat ik daar Lev mocht zien. Daarbuiten was het opnieuw een mager jaar.
  • Concert: ik geloof nog steeds niet helemaal dat ik  The Lemonheads heb gezien. Ook onvergetelijk was het Motownmomentje tijdens de cd-voorstelling van Douglas Firs.
  • Tentoonstelling: Damien Hirst in Tate Modern. Met stip.
  • Televisie:  aan vierenzestigvoudige snelheid doorgespoelde reclameblokken. Gewoon omdat het nog kon, dit jaar.
  • Werk: ik schreef mijn allerlaatste columns ooit en keerde even terug op de radio. Ik maakte tekeningetjes in een galerij en op de Boekenbeurs. Ik hing mijn eigen stad vol astronauten en ging in een andere stad uitleggen hoe het nu zit met dat boek. Ik heb niet langer het gevoel dat iets moét, en dat is een luxe.
  • Persoonlijk: mensen naar wie ik opkeek gingen dood. Andere mensen gingen weg of ik bij hen. Wel lijkt het alsof alles nu even rustig wordt. God, laat het rustig worden.

Be safe

The Cribs droegen t-shirts van Marilyn Manson en The Velvet Underground en op hun drumstel plakte een foto van een man die op Pieter Embrechts geleek. Er stond maar een handvol toeschouwers in de zaal, maar de band speelde met een overgave alsof er helemaal niemand was. Tijdens de video met Lee Ranaldo dacht ik terug aan vroeger, aan hoe ik op mijn vijftiende zelf t-shirts van Marilyn Manson droeg en hoe kwaad en alleen ik toen was. Ik vroeg me af wat ik zou hebben geantwoord als iemand mij toen had gezegd: “leef gewoon nog een keer zo lang als nu, en het meeste komt vanzelf wel goed.”

Ryan Jarman gooide zijn gitaar door de versterker en liep het podium af. De muur van feedback begon langzaam scheuren te vertonen, tot het uitstervende geluid bijna naadloos overging in Let’s get in on van Marvin Gaye. Ik kreeg nog een vierde en vijfde bier van het meisje dat ik veel te weinig zie en danste daarna naar huis op de tonen van The Supremes. Op sommige avonden lijkt alles zo perfect te lopen dat ik nauwelijks kan geloven hoe weinig zin ik erin had vooraf.

For the love of God

Een jongetje van een jaar of negen bonkte met zijn hoofd tegen de muur, slechts centimeters van een glazen kast waarin een schilderij van Karel Appel hing. Zijn ouders keken de andere kant op of fotografeerden iets. Een Italiaans meisje draaide zomaar wat rond en plantte haar elleboog in mijn gezicht.

Ik vluchtte een rustigere zaal in en scande de muren, op zoek naar iets dat mij zou aangrijpen. In de hoek hing een portret van een vrouw die met opgetrokken benen in een fauteuil zat. Ze was opgemaakt en droeg een eenvoudige, blauwe jurk en schoenen met hoge hakken. Ik stapte dichterbij om te kijken. Een oude man met strohoed stond in de weg, maar maakte plaats toen hij mij opmerkte. Samen keken we naar het schilderij. “Aan haar kleren kan je zien dat dit in de jaren twintig is geschilderd,” zei hij. Ik knikte.  “She looks almost Latin, don’t you think?”  Ik wilde vragen of hij doelde op de zweem van snor die de schilder duidelijk had aangebracht, maar ik bedacht me en knikte zwijgend een tweede keer. Daarna liep ik verder.

In de tentoonstelling waarvoor ik eigenlijk gekomen was, bleef ik minutenlang staan voor een glazen vitrinekast gevuld met honderden, neen, duizenden pillen, minutieus uitgestald als edelstenen bij een juwelier. Niemand kwam naar mij toe en niemand sprak mij aan en ik bleef maar kijken en kijken, met de gulzigheid van iemand die wist dat ook dit moment ooit voorbij zou gaan.

If you mean it at the time

Afgelopen woensdag zat ik in Leuven risotto te eten met iemand die vroeger columns schreef, maar zich daar net zoals ik nooit echt goed bij heeft gevoeld. Ik denk dat wij geen van beiden onze mening belangrijk genoeg vinden om die aan duizenden anderen tegelijk op te dringen, zelfs niet wanneer wij weten dat we het bij het rechte eind hebben. Allebei zijn wij erg jaloers op Joost Vandecasteele, die dat wel durft, precies omdát hij het altijd zo juist ziet allemaal.

Ook al probeer ik optredens  tegenwoordig  te vermijden, ik maak graag een uitzondering voor artiesten die zinnige dingen te vertellen hebben en zich daarin niet laten tegenhouden door een publiek.

Al heeft die ongeremdheid ook haar nadelen: B. Dolan  wees vanop het podium mijn richting uit en verweet mij dat ik een hipsterbril droeg. Bovendien moet hij hebben gedacht dat ik een liberaal was of zo, want hij riep iedereen op om tijdens het volgende nummer mijn portefeuille te komen pikken. Opeens voelde ik mij Angela Merkel in een zaal vol Griekse sukkelaars, die ik maar beter kon vergoeden voor hun ongeluk als ik ooit nog één blik op hun fucking blue water  wilde werpen. Wie weet hoe B. Dolan eruit ziet, begrijpt dat ik het in mijn broek deed, en al helemaal niet durfde te antwoorden dat ik  meer links ben dan Google en dat het weinige geld dat ik verdien alleen maar naar mooie dingen gaat.

Nadat de revolutionaire sfeer was weggeëbd, kwam Scroobius Pip op. Hij speelde Astronaut, wat normaal gezien nooit gebeurt, en ik moest bijna janken maar dat kwam door de rook uit het rookmachien – of dat is tenminste wat ik hier beweer. De echte reden durf ik niet te vertellen in het openbaar.